Ik ben het groen
Ik ben de dijk
Ik ben het water

Ik ben de uitlaatklep
De uitwaaiplek
En de ontlading

Ik ben de creatie
Ik ben het doen
En gelijktijdig ook het laten

Ik ben de lucht
Tussen het volgebouwde
De broodnodige adem
Tussen het volgestouwde
Ik ben het niets
Tussen de gedachten
Van mij mag je alles
En niets verwachten

Ik huisvest talloze wezens
Met tanden en snavels en klauwen
Wezen die zingen
Wezens die bouwen
Die zich een weg proberen te banen
Naar mijn groene hart

Losjes weef ik mij
Door de strakgespannen snaren
Van het leven
En komt mijn eind nabij
Dan noemt men mij de rafelrand

Zonder bescheidenheid;
Schat mij op waarde
Ik ben geen onafgewerkte lap
Geen tegendraads protest
Mijn rode draad heeft kop noch staart

Ik ben de stad
Ik ben Amsterdam
Ik, ben ik jij wij

Ik ben de verbinding
Tussen oude en nieuwe bekenden
Tussen stad en mens
Tussen het dagelijks leven
En het niet alledaagse
(Mijn eind is tevens mijn begin)